Vreugde en verdriet van een volkstuin

Ze liggen buiten de wijk, maar ze horen er toch wel een beetje bij, de volkstuintjes achterin park Cronesteyn. Ik heb er ook een, maar soms vind ik mezelf knettergek. Waarom doe ik het toch, me elk jaar weer te pletter werken in die volkstuin? Eigenlijk niet op vakantie kunnen in het voorjaar, nooit tijd om te wandelen of te fietsen want er moet gespit, gezaaid, gewied, gesnoeid, gemaaid, gepoot en gegoten worden. De strijd tegen het onkruid gaat altijd door en kan nooit worden gewonnen. De beruchte wortelonkruiden, zevenblad, brandnetel, klimmende winde, paardestaart, ik heb ze allemaal. En de smeerwortel die ik ooit zaaide om het kweekgras onder de duim te krijgen. Dat is goed gelukt, maar nu is de smeerwortel zelf een plaag geworden.

Een groot gedeelte van de thuis zo zorgvuldig opgekweekte plantjes wordt op de tuin direct opgegeten door slakken, rupsen, fazanten, konijnen of muizen. Of ze kwijnen langzaam weg omdat ze de overgang naar de zware kleigrond niet aankunnen. Als er dan toch nog wat te oogsten valt, liggen dezelfde groentes ook op z’n mooist en goedkoopst in de winkel. Bovendien is op de tuin alles tegelijk rijp, zodat je dagen achter elkaar boontjes of sla moet eten. En is het nou echt lekkerder dan wat je op de markt koopt? Eerlijk gezegd niet.

Waarom doe ik het dan toch allemaal? Omdat het een feest is om de eerste courgette mee naar huis te kunnen nemen, mooi gekleurde snijbiet, een bosje lathyrus, munt voor de thee, en tussen het werk door even wat frambozen te kunnen snoepen. Om de roodborst die af en toe zo dichtbij komt dat je hem aan zou kunnen raken.
Wat ook veel goed maakt, zijn de planten die zich zelf uitzaaien en jaar na jaar weer zorgen voor een bloemenzee, zonder dat ik er iets voor hoef te doen. Vingerhoedskruid, wilde margrieten, engelwortel, teunisbloem, klaprozen, ijzerhard, kaasjeskruid, springbalsemien, zegelkruid, tabak, oregano, goudsbloem, oost-indische kers, kaardebol. Ik heb veel blije bijen en vlinders op de tuin. Ook is het fijn om een plekje te hebben waar je rustig kunt barbecueën met vrienden zonder dat de buren er last van hebben. En om een plekje te hebben waar je naar toe kunt gaan als de buren aan het barbecueën zijn met vrienden.

Als de zomer ten einde begint te lopen, vind ik het wel mooi geweest met die tuin. Laat maar gaan, de klimmende winde tot hoog in de kweepeer, de pompoen die alle kanten opschiet en alles overwoekert, de paardenstaarten die maar terug blijven komen, hoe vaak ik ze ook heb afgeknipt. Beetje opruimen nog in de herfst en dan winter, heerlijk, even niet naar de tuin.
Maar dan wordt het voorjaar en begint het toch weer te kriebelen.