Sneeuwklokjes

Het sneeuwklokje spreekt al eeuwenlang tot de verbeelding van mensen. Midden in de winter, ongehinderd door sneeuw en ijs, staat het dapper te bloeien. Dat maakt het sneeuwklokje tot een symbool van hoop en van nieuw leven. Door de witte kleur wordt het ook geassocieerd met zuiverheid en maagdelijkheid, en door de hangende klokjes met nederigheid. Ook altijd gedacht dat een sneeuwklokje gewoon een sneeuwklokje is? Inmiddels weet ik beter: er zijn negentien verschillende soorten bekend en daaruit zijn meer dan vijfhonderd cultuurvariëteiten ontstaan! In Engeland zijn veel mensen helemaal gek van sneeuwklokjes: ze noemen zichzelf galanthofielen. Een galanthofiel verzamelt zoveel mogelijk verschillende sneeuwklokjes en is altijd op zoek naar nieuwe soorten en cultivars. En inderdaad, er is ongelooflijk veel variatie in de vorm van de bloemen, de groene tekening die soms ook op de buitenste blaadjes aanwezig is, de lengte van de stengels, de kleur en vorm van het blad. Er zijn ook sneeuwklokjes met gele vlekken, sneeuwklokjes die al in de herfst bloeien, sneeuwklokjes met gevulde bloemen en sneeuwklokjes die sterk geuren. De echte galanthofiel wil ze allemaal hebben. Voor zeldzame soorten worden enorme bedragen betaald.

Het sneeuwklokje is voor het eerst beschreven door de Griekse geleerde Theophrastus, die leefde van 370 tot 285 voor Christus. Hij noemde het Leucoion, witte viool. Lange tijd werd er geen onderscheid gemaakt tussen sneeuwklokjes en de lente-, zomer- en herfstklokjes. Linnaeus gaf het uiteindelijk de naam waaronder we het nu kennen: Galanthus.
Dit komt van het Griekse gala, melk en anthos, bloem. De meest voorkomende soort is nivalis, wat ‘sneeuw’ betekent. De andere klokjes kregen de naam Leucojon.

Het sneeuwklokje komt oorspronkelijk uit het westen, midden en zuiden van Europa. Vanaf ongeveer 1500 is het ook bekend in onze streken. Hier is het sneeuwklokje een stinzenplant. Dit woord is afgeleid van het Friese stins, een stenen huis, een vesting, zoals ze in Friesland gebouwd werden na 1400. Een paar eeuwen later verloren deze stinzen hun verdedigende functie en werden omgebouwd tot buitenplaatsen, waarbij tuinen werden aangelegd. Stinzenplanten zijn ooit in dergelijke tuinen, bij pastorieën, oude boerderijen of op begraafplaatsen aangeplant, maar voelden zich daar zo thuis dat ze zich enorm hebben uitgebreid of zelfs verwilderd zijn.

Het bekendste sneeuwklokje, Galanthus nivalis, doet het goed in de meeste tuinen. De bolletjes kunnen gewoon in de grond blijven zitten. Ze verlangen een goed doorlatende, vruchtbare grond. De grond mag niet te nat, maar ook niet te droog zijn. Ze voelen zich thuis onder bomen en bladverliezende struiken. In herfst en winter hebben ze daar genoeg licht en in de zomer blijft de bodem koel. Eigenlijk is het het beste om sneeuwklokjes te planten net na of tijdens de bloei, maar sneeuwklokjes ‘in het groen’ zijn moeilijk te vinden. De bolletjes drogen heel snel uit, dus het is belangrijk om ze vroeg in het seizoen te kopen en zo snel mogelijk te planten.

column_sneeuwklokjesHet sneeuwklokje vermeerdert zich door kleine bolletjes te vormen, maar kan zich ook uitzaaien. De bloemetjes hangen niet uit nederigheid, maar om het stuifmeel te beschermen tegen het barre winterweer. Ze openen zich pas bij een temperatuur van 10 graden. Vroege bijen zorgen voor de bestuiving. Daarna ontstaat er een geelgroene bes, die steeds zwaarder wordt, waardoor de bloemstengel zich steeds meer naar de grond buigt. Als het zaad rijp is, raakt de bes de grond en springt open. Alleen als er rode bosmieren in de buurt zal, zal het zaad door hen verder verspreid worden: zwarte mieren tonen geen belangstelling voor sneeuwklokjeszaad. In onze tuinen zullen de sneeuwklokjes zich dus vooral uitbreiden door steeds grotere pollen te vormen. Door de bolletjes om de drie jaar op te nemen en ze verder uit elkaar terug te planten, zullen ze zich sneller vermeerderen.