Groene vingers voor iedereen

De ene tuin is de andere niet. In de een staan de planten te kwijnen, in de ander is het een al weelde. Kwestie van groene vingers? Nee, gewoon een kwestie van plantenkennis, van begrip voor waar een plant zich het beste thuis zal voelen. Deze kennis kan iedereen zich eigen maken door goed naar planten te kijken. Kleur en vorm van blad en stengels vertellen veel over de favoriete standplaats van planten, evenals de groeiwijze.

Het blad van de meeste planten is groen, in allerlei nuances. De groene kleur komt door het pigment chlorofyl, dat noodzakelijk is bij de fotosynthese, de stofwisseling van de plant. Soms, door een mutatie of door een virus, ontbreekt dat chlorofyl gedeeltelijk en heeft een plant witte vlekken of randen langs het blad. Bij een geelverkleuring is alleen een voorloper van het chlorofyl aanwezig, het proto-chlorofyl. Bontbladige planten zijn meestal zwakker dan hun groene soortgenoten, groeien minder hard en blijven kleiner. Door krachtige groene scheuten te maken, lopen bonte heesters vaak weer terug naar de oorspronkelijke vorm. Als die niet weggesnoeid worden, is de plant snel weer helemaal groen. Doorgaans hebben witbonte planten een voorkeur voor een plekje in de schaduw. Gele of geelbonte planten hebben liever een zonnige plek, behalve als het blad heel dun is: dan kan het verbranden door felle zon.

Het chlorofyl kan ook gemaskeerd worden door andere pigmenten, de anthocyaminen. Deze geven een rode, bruine of paarse kleur. Rood blad is tegenwoordig erg in. Niemand wil weegbree of fluitekruid in zijn border, maar de roodbladige vormen zijn echte liefhebbersplanten! Deze planten horen allemaal in de zon, in de schaduw worden ze vuilgroen. Grijs- en zilverbladige planten zijn ook erg geliefd. Ze horen oorspronkelijk thuis in warme streken en verlangen dan ook een droge en zonnige standplaats. De grijze kleur wordt veroorzaakt door de vele kleine haartjes waar het blad mee bedekt is, zoals bij de ezelsoor, of door een waslaagje, zoals bij de rode valeriaan. Haartjes en waslaagje beschermen de plant tegen felle zon en verminderen het vochtverlies bij droogte. Een grijsbladige plant die in de schaduw wordt gezet zal zijn mooie kleur verliezen en veel groener worden. Ook een gedrongen, kruipende groeiwijze met stevige kleine blaadjes, duidt op een voorkeur voor zon en droogte. Kruiptijm is hier een goed voorbeeld van. Nog zo’n kenmerk is de aanwezigheid van verhoute stengels, zoals bij lavendel. Weer andere planten, zoals muurpeper en huislook, slaan vocht op in bladeren en stengels zodat ze bestand zijn tegen droge periodes.

Planten met groot en frisgroen blad en stevige, vlezige stengels, zoals groot hoefblad, houden van een vochtige plek, evenals planten met grasachtig of zwaardvormig blad, bijvoorbeeld de lisdodde.
Schaduwplanten hebben vaak vrij groot donkergroen blad en lichtgekleurde bloemen. Ze hebben een lage, gedrongen groeiwijze en als ze wat hoger worden nemen ze vaak een overhangende vorm aan en zijn de bloemen naar beneden gericht, bijvoorbeeld het gebroken hartje. Zo beschermen ze zich tegen de langdurige nadrup van regen in het bos. Hoogoprijzende planten en planten met naar boven gerichte bloemen, zoals de margriet, horen juist weer thuis op open zonnige plekken. Natuurlijk zijn er vele tussenvormen en tientallen uitzonderingen op deze ‘regels’, maar ze geven toch enig houvast bij het kiezen van planten voor een bepaalde plek. Bij uw volgende bezoek aan een tuincentrum hoeft de paniek u niet meer om het hart te slaan, maar kunt u doelgericht op zoek naar een geschikte plant voor dat ene kale plekje in de tuin.