Een geranium is geen Geranium

Verbaasde, soms zelfs verbijsterde, blikken worden mij toegeworpen als ik tijdens het bespreken van een beplantingsplan het woord ‘geranium’ laat vallen. Dan moet ik snel uitleggen dat ik natuurlijk niet de felgekleurde plantenbakkenplant
bedoel, maar de tuingeranium of ooievaarsbek.

Deze verwarring is de schuld van Linnaeus. In de achttiende eeuw ontwikkelde hij een systeem voor de naamgeving van planten dat nog steeds in gebruik is. Planten werden onderverdeeld in families op grond van de bouw van de bloemen, vruchten of andere delen. Een familie kent meestal verschillende geslachten, vooral onderscheiden naar bloemvorm. Elke plant kreeg een geslachtsnaam en een soortnaam, die weer verwijst naar de verschillen binnen de geslachten. Bijvoorbeeld, de familie van de Ranunculaceae, de boterbloemachtigen, kent vele geslachten, zoals de anemoon, clematis en
monnikskap. Een clematissoort is alpina of orientalis. De soortnaam zegt vaak iets over de herkomst of groeiwijze. Nu heeft Linnaeus, tegen het advies van andere botanici in, de nietwinterharde geranium van de plantenbak, de Pelargonium, ondergebracht bij de familie van de Geraniaceae, de ooievaarsbek-achtigen, waar de Geranium ook bijhoort. De Geraniaceae kenmerken zich door de vorm van de vruchten, die lijken op een ooievaarsbek of, zoals de Grieken vonden, de bek van een kraanvogel: geranos is het Griekse woord voor kraanvogel.

In de negentiende en het begin van de twintigste eeuw was de Pelargonium enorm populair. Hij werd veelvuldig gebruikt in de bloemperken met eenjarigen die toen de tuinmode beheersten. De Geranium was nauwelijks bekend en zo kon het gebeuren dat de Pelargonium jarenlang ‘geranium’ werd genoemd, naar de familienaam, zonder dat iemand daar raar van opkeek.
Een foutje dat nooit hersteld is en tegenwoordig voor heel wat misverstanden kan zorgen. Zo worden op een geraniummarkt
geen Geraniums verkocht, maar Pelargoniums! In de zestiende en zeventiende eeuw werden al inheemse Geraniumsoorten gekweekt in kruidentuinen om de medicinale eigenschappen te onderzoeken. Vooral Geranium robertianum, het robertskruid, en Geranium molle werden toegepast bij de meest uiteenlopende kwalen. De blauwe bloemen van Geranium pratense, de beemdooievaarsbek werden als verfstof gebruikt.

Naarmate de belangstelling voor Geraniums als tuinplanten toenam, werden wereldwijd nieuwe soorten gevonden en geïntroduceerd door plantenverzamelaars. Met de vele kruisingen die de laatste jaren ontwikkeld zijn, kunnen we
beschikken over een enorm aantal verschillende Geraniums. Voor elk plekje in de tuin is er wel een te vinden. Ze zijn er van 10 tot 120 cm hoog, in vele kleurnuances, van wit, roze, blauw, paars tot bijna zwart. Ze stellen bovendien weinig eisen aan grondsoort en standplaats. Hoewel ze vaak wel een voorkeur hebben voor zon of iets meer schaduw, passen ze zich goed aan aan andere omstandigheden. Ook het blad van de Geraniums is meestal mooi. Van sommige soorten blijft het
zelfs groen in de winter, of heeft het prachtige herfstkleuren. Als het lelijk wordt na de bloei kan het simpelweg afgeknipt worden, waarna de plant mooi nieuw blad maakt en er de rest van het seizoen weer fris bijstaat. Vaak volgt dan nog een tweede bloei.

Als u nog geen Geraniums in de tuin heeft, begint u dan eens met een Geranium endressi, daarmee zit u altijd goed volgens de Engelse tuinvrouw en schrijfster Margery Fish: ‘Deze plant past overal bij. Tussen deftige planten is het een aristocraat, maar dartelend door een cottagetuin wordt het een keukenmeid in een bloemetjesjurk.’