De levende tuin

De meeste mensen genieten van vogels, vlinders en bijen in de tuin. Egels, kikkers en padden zijn meestal ook nog wel welkom, maar slakken, mieren, luizen, rupsen, wespen en ander vliegend en kruipend klein spul zien we liever niet. Toch zijn ook al deze beestjes onmisbaar in een natuurlijke tuin.

Eten en gegeten worden
Planten en dieren horen bij elkaar. In een levende tuin met veel groen wonen ook veel dieren. Als het goed is heerst er een evenwicht waarin de nuttige dieren de plaagdieren in bedwang houden. Luizen in de rozen zijn vervelend, maar ze dienen als voedsel voor vogels, lieveheersbeestjes en hun larven, zweefvliegen en oorwormen. De wesp die in de nazomer zo irritant op zoetigheid afkomt, voert in het voorjaar zijn larven met luizen en rupsen. Sommige rupsen kunnen enorm veel schade aanbrengen, zoals de rups van de buxusmot, maar mezen eten ze graag. Sluipwespen leggen eitjes in rupsen, waarna de larven de rups van binnenuit opeten.
Spinnen vangen vliegende insekten zoals muggen en vliegen in hun web en worden op hun beurt weer gegeten door vogels.
De slak is wel het meest gehate dier in de tuin, maar zelfs slakken hebben hun nut, als opruimers van dode plantenresten. Hun mest en slijm zijn weer goed voor het bodemleven. De slakken met de mooie gekleurde huisjes eten alleen algen en doen geen kwaad. De segrijnslak, met een groter bruin huis, en de verschillende soorten naaktslakken kunnen wel behoorlijk wat schade aanrichten. Slakken worden weer gegeten door vogels, egels en padden, en soms door hun eigen soortgenoten.
Dit zijn maar een paar voorbeelden van eten en gegeten worden. In elke tuin bevindt zich een heel voedselweb van dieren die, als het goed is, elkaar in balans houden. Om zo’n evenwicht te bereiken is het belangrijk om zoveel mogelijk verschillende dieren naar je tuin te lokken. Hoe doe je dat?

Diervriendelijk tuinieren
Het belangrijkste is om de tuin in te richten met veel planten en weinig verharding. Zorg ervoor dat er het hele jaar veel verschillende bloemen zijn, van vroege bollen in het voorjaar tot herfstasters in het najaar. Zet de juiste plant op de juiste plek, dan blijven ze sterk en gezond. Bemesten is doorgaans niet nodig, behalve bij veelvraten zoals rozen. Van een overmaat aan voeding groeien planten te snel en te slap op, waardoor ze kwetsbaarder zijn voor ziektes en plagen. Daarnaast is het van belang de bodem goed te verzorgen. Dat doe je door regelmatig compost aan te voeren en afgevallen blad en uitgetrokken onkruid tussen de planten te laten liggen. Zo krijg je een strooisellaag waarin insekten kunnen schuilen. Ze overwinteren ook graag in dode stengels en zaadhoofden dus ruim de tuin niet op in de herfst.
Als je vogels naar je tuin wilt lokken moet je zorgen voor voedsel, water en de gelegenheid om nesten te maken. Dus plant een heg in plaats van een schutting, besdragende heesters en liefst ook een boom. Een vijvertje trekt veel insekten, vogels, kikkers en padden aan.
Snoeihout kun je op een stapeltje in een hoekje van de tuin laten liggen, zodat daar egels en padden in kunnen kruipen. Een stapeltje stenen is ook een goede schuilplek.
Mocht het toch uit de hand lopen met een of ander beest, dan is handmatig vangen en verwijderen het beste. Maar kijk het eerst even aan, soms duurt het gewoon een poosje voordat de mezen en wespen doorhebben dat je roos onder de luizen zit.