Een van mijn lievelingsplanten, waar ik nog niet eerder echt aandacht aan heb besteed, is de clematis. Het is een ontzettend veelzijdige klimplant waarvoor in elke tuin wel een plekje te vinden is.
Clematis, of bosrank, hoort bij de familie van de Ranunculaceae, de boterbloemen. Ze komen voor in gematigde streken over de hele wereld. Er zijn inmiddels 297 soorten bekend en er worden nog steeds nieuwe gevonden. De naam Clematis komt van het Griekse woord ‘klema’, wat hechtrank betekent. De Italiaanse clematis, Clematis viticella, is inheems in Zuid-Europa en werd al in de zestiende eeuw in tuinen aangeplant. In de achttiende en negentiende eeuw, de tijd van de plantenjagers, kwamen er veel meer soorten naar Europa en werd er druk mee gekruist. De verwelkingsziekte maakte daar een eind aan. Dit is een akelige schimmelziekte waardoor de plant binnen een dag helemaal slap gaat hangen en doodgaat. Meestal loopt hij in het jaar daarop, of soms nog later, wel weer uit, vanuit slapende knoppen onder de grond. Pas na de Tweede Wereldoorlog, toen er fungiciden op de markt kwamen, ging het cultiveren weer verder. De verwelkingsziekte kan nog steeds toeslaan, maar het zijn vooral de grootbloemige soorten die daar gevoelig voor zijn. Die laat ik verder buiten beschouwing, net zoals de woeste groeiers en de matig winterharde soorten. Ik noem een aantal soorten die niet al te groot worden, sterk zijn en makkelijk in het onderhoud.
Clematis alpina en macropetala beginnen te bloeien in april. Alpina heeft grote hangende klokken, macropetala heeft meer gevulde klokken. Deze twee groeien het liefst in de (half)schaduw en worden tussen de twee en vier meter hoog, afhankelijk van de cultivar. Ze zijn er in allerlei kleuren paars, blauw, roze en wit.
Clematis viticella bloeit in juli en augustus. De soorten met de hangende klokjes vind ik het mooist, ook omdat de puntige bloemknoppen zo sierlijk zijn. De kleuren zijn hetzelfde als de vorige twee, maar er zijn ook roodbloeiende viticella’s. De vrolijke uitzonderingen op dit kleurenspectrum zijn Clematis orientalis en tangutica, die bloeien met heldergele klokjes met opvallend dikke bloemblaadjes. Alle bosranken maken na de bloei zaadpluizen maar van de gele zijn ze het mooist. De zilverkleurige pluizen zijn er tegelijk met de later uitgekomen bloemen, wat een prachtig gezicht is.
En ten slotte Clematis texensis. Deze heeft meer opgerichte, kleine, tulpvormige bloemen in rozerode en paarse tinten met stevige blaadjes en staat graag op een warm plekje.
Clematissen groeien oorspronkelijk in bossen of langs bosranden. Dat betekent dat ze graag met hun voeten in de schaduw staan, maar met het hoofd in de zon. Vaak wordt er dan een dakpan voorgezet, maar dat is niet zo’n goed idee omdat ze veel water nodig hebben en zo’n dakpan houdt regenwater juist tegen. Het is beter om er een struikje voor te planten. Behalve veel water hebben ze ook veel voeding nodig. De alpina’s en de macropetala’s hoeven niet te worden gesnoeid, maar de anderen kunnen allemaal in februari kort worden afgeknipt. Het fijne daarvan is dat ze nooit te groot kunnen worden. Ze halen in een seizoen makkelijk de vier meter, maar het jaar daarop beginnen ze gewoon weer opnieuw. Daarom zijn ze ook ideaal om in bomen of over struiken te laten groeien: ze zullen hun gastheer/vrouw nooit verstikken. Klassiek is de combinatie met klimrozen. Een sering, die nogal saai is zonder bloemen, kan met een clematis erdoor opnieuw in bloei komen. Je moet ze wel een stukje bij de boom of heester vandaan planten en ze er met bamboestokjes naar toe leiden, want als je ze er direct onder plant staan ze te droog. Natuurlijk kunnen ze ook tegen een muur, schutting of pergola groeien, maar dan hebben ze wel een klimhulp nodig waar ze hun hechtranken omheen kunnen draaien.