Groen geluk

Als er één ding is dat we geleerd hebben van de coronacrisis is het wel hoe fijn het is om een tuin te hebben en hoe heerlijk het is om te kunnen wandelen in het groen. Het was druk in de tuincentra, in de natuurgebieden en nog nooit was het zo druk in ons mooie park Cronesteyn. Nu was er natuurlijk weinig anders te doen, maar het is toch veelzeggend dat zoveel mensen in deze angstige, vervreemdende tijd de natuur opzoeken. In veel onderzoeken is aangetoond dat een groene omgeving rustgevend is. Werken, zelfs gewoon zitten in de tuin, of wandelen in de natuur zorgt voor vermindering van stress en is heilzaam voor mensen met alle mogelijke soorten problemen, zowel geestelijke als lichamelijke. Wandelen en tuinieren worden dan ook steeds vaker ingezet als een vorm van therapie.

Maar hoe komt het nu eigenlijk dat het zo fijn is om te tuinieren, om buiten te zijn? Er zijn heel veel factoren die daar aan bijdragen. Een van de simpelste redenen is dat de kleur groen, samen met blauw, het makkelijkst is waar te nemen door onze ogen. Om deze kleuren te zien hoeven we ons niet extra in te spannen en daardoor zijn ze rustgevend.

We zijn niet gemaakt om stil te zitten, bewegen is belangrijk en het allerbeste is buiten bewegen omdat de groene omgeving nog extra bijdraagt aan de ontspanning. Het zou mij niet verbazen als het noodgedwongen buiten sporten ook na corona doorgaat. Tuinieren, zeker op een moestuin, is ook beslist een vorm van sport. Je bent constant aan het bukken, heen en weer aan het lopen, je in bochten aan het wringen om ergens bij te kunnen, boven je hoofd aan het snoeien of aanbinden. Spitten en het omkeren van de composthoop zijn echte krachttrainingen. Maar tuinieren heeft nog extra voordelen, vergeleken met sporten of wandelen. Bij het wroeten in de aarde komt er een bepaalde geur vrij die veroorzaakt wordt door een bacterie in de grond. Deze geur, geosmine, heeft een kalmerend effect op de meeste mensen. Een andere bacterie, Mycobacterium vaccae, die je inademt bij het wieden en spitten, verhoogt de hoeveelheid serotine, het gelukshormoon, in de hersenen en is goed voor het immuunsysteem. Behalve deze twee leven er nog miljoenen andere bacteriën in de grond waardoor tuiniers vaak een gevariëerdere darmflora hebben, wat ook weer goed is voor de hersenen.

Wie vaak buiten is, vangt veel zon. Te veel in de felle zon is natuurlijk niet goed, maar zonlicht is ook nodig voor de aanmaak van vitamine D, voor de regulering van onze biologische klok en het zorgt voor een goed humeur.

Naast al deze technische verklaringen is er ook een aantal psychologische. Tuinieren is, net als bijvoorbeeld muziek maken, een activiteit waarbij je in een ‘flow’ kunt komen, een gevoel van eenheid van lichaam, geest en omgeving, die uitermate heilzaam is.

Tuinieren is ook hoop. Je stopt wat zaden in de grond en een paar maanden later kun je bloemen plukken of groente oogsten. En als er iets mislukt is het geen ramp, er is altijd wel iets dat het wel goed doet en volgend jaar probeer je het gewoon opnieuw. Elk jaar weer bewust de cyclus beleven van zaaien, kiemen, groeien, bloeien en afsterven geeft een gevoel van verbondenheid met de natuur, met het leven.

Ten slotte is er nog het simpele feit dat de natuur gewoon heel erg mooi is. Zelfs in een kleine groene stadstuin kun je intens genieten van bloemen, planten en al het dierenleven dat zij met zich mee brengen.

Voetnoot: Voor wie meer wil weten over de heilzame werking van de natuur op ons welbevinden, verwijs ik naar het boek The Well Gardened Mind van Sue Stuart-Smith. In het Nederlands vertaald als Tuinieren voor de geest.

Oranje boven

Het is weer bijna koningsdag. Een mooie aanleiding om ons eens te verdiepen in de kleur oranje. Een niet te vermijden kleur in tijden van voetbalkampioenschappen en op koningsdag, maar verder niet erg populair. Ik vind het een mooie, warme en vrolijke kleur. Het doet me denken aan zonsondergangen, aan sinaasappels en pompoenen, aan een brandend haardvuur en aan Aperol Spritz op een Italiaans terras. Volgens de kleurenleer maakt oranje je vrolijker, socialer, slimmer en energieker. Een goede reden om er eens mee te gaan experimenteren in de tuin.

Veel oranje vinden we bij de éénjarigen. Leuk voor kinderen, want ze zijn allemaal makkelijk te zaaien en geven een zomer lang kleur en vrolijkheid. Goudsbloem, afrikaantje en Oost-Indische kers zijn ook nog eens eetbaar. Tagetes patula is een enkelbloemig afrikaantje en minder stijf dan de bekende gevulde perkplant. Slaapmutsjes zijn ook altijd leuk. Minder bekend is de oranje cosmea, Cosmea sulphureum. Hij heeft wat minder fijn blad en wat kleinere bloemen dan de roze en witte cosmea, maar bloeit net zo lang.
Onder de vaste planten is ook aardig wat keus. Kniphofia, de vuurpijl, is een ouderwetse plant die ongetwijfeld uit de mode is geraakt door zijn kleurenpalet, maar hij is best aardig met zijn toortsen met afhangende buisbloemen. Na de bloei krijgt hij mooie zaaddozen. ‘Mango Popsicle’ is mooi zacht oranje. Helenium, zonnekruid, is nog zo’n ouderwetse tuinplant. Er zijn talloze soorten met bloemen waarin allerlei tinten bruin, geel, rood en oranje tegelijk voorkomen. Hemerocallis, de daglelie, kent verschillende oranje cultivars. Elke bloem bloeit maar één dag, maar doordat er veel bloemen aan een stengel komen heeft hij toch een lange bloeitijd. De bloemen zijn eetbaar. De daglelie heeft lang smal blad dat mooi combineert met andere bladvormen. Dat geldt ook voor de Crocosmia’s die uitsluitend bloeien in rood, geel en oranje en allerlei tussenvormen. Ze kunnen meer droogte verdragen dan de daglelie. Na de bloei blijven de grappige zaaddozen nog lang aanwezig. Asclepias tuberosa, de zijdeplant, houdt van een droog en warm plekje en trekt veel vlinders en bijen aan. Meconopsis cambrica, de schijnpapaver, zit een beetje tussen éénjarige en vaste plant in. Hij is meerjarig, maar niet echt vast en zaait zich overvloedig uit. Hij groeit het liefst op schaduwrijke plekken en is daarmee een welkome uitzondering. Met en groep oranje (of gele!) papavertjes kan je een wat somberder hoekje van de tuin helemaal laten oplichten.

Een aantal oranje bloeiende planten heeft toepasselijke namen gekregen zoals Geum ‘Prinses Juliana’ en Trollius ‘Orange Princess’. Vooral onder de tulpen vinden we veel koninklijks: ‘Koningin Wilhelmina’, ‘Oranje Nassau’, ‘Princess Beatrix’, ‘Willem van Oranje’ en ‘Prinses Irene’. Er is zelfs een hyacinth die ‘Oranje Boven’ heet!
Niet alleen bloemen, maar ook blad kan oranje zijn, zoals bij Heuchera ‘Marmelade’ en ‘Peach Flambé’. Het gras Hakanechloa macra ‘Nicolas’ kleurt prachtig oranje in de herfst. Natuurlijk zijn er ook veel heesters en bomen die in het najaar mooi verkleuren. In de herfst wordt oranje meestal wel mooi gevonden, in combinatie met alle andere gele, rode, paarse en bruine tinten. Een mooi klein heestertje met prachtige herfstkleuren is Fothergilla gardenii.
In de tuin kun je oranje goed combineren met andere warme vrolijke tinten zoals rood en geel. Wat rustiger is de combinatie met blauw en paars. Oranje staat ook mooi bij de bruinige bladkleur van het siergras Carex buchanani en de bronzen venkel, Foeniculum vulgare ‘Purpureum’.

Als we nu afspreken oranje bloemen voortaan ‘perzik’ of ‘abrikoos’ te noemen, werkt dat misschien drempelverlagend om er eens een paar uit te proberen in de tuin.

De levende tuin

De meeste mensen genieten van vogels, vlinders en bijen in de tuin. Egels, kikkers en padden zijn meestal ook nog wel welkom, maar slakken, mieren, luizen, rupsen, wespen en ander vliegend en kruipend klein spul zien we liever niet. Toch zijn ook al deze beestjes onmisbaar in een natuurlijke tuin.

Eten en gegeten worden
Planten en dieren horen bij elkaar. In een levende tuin met veel groen wonen ook veel dieren. Als het goed is heerst er een evenwicht waarin de nuttige dieren de plaagdieren in bedwang houden. Luizen in de rozen zijn vervelend, maar ze dienen als voedsel voor vogels, lieveheersbeestjes en hun larven, zweefvliegen en oorwormen. De wesp die in de nazomer zo irritant op zoetigheid afkomt, voert in het voorjaar zijn larven met luizen en rupsen. Sommige rupsen kunnen enorm veel schade aanbrengen, zoals de rups van de buxusmot, maar mezen eten ze graag. Sluipwespen leggen eitjes in rupsen, waarna de larven de rups van binnenuit opeten.
Spinnen vangen vliegende insekten zoals muggen en vliegen in hun web en worden op hun beurt weer gegeten door vogels.
De slak is wel het meest gehate dier in de tuin, maar zelfs slakken hebben hun nut, als opruimers van dode plantenresten. Hun mest en slijm zijn weer goed voor het bodemleven. De slakken met de mooie gekleurde huisjes eten alleen algen en doen geen kwaad. De segrijnslak, met een groter bruin huis, en de verschillende soorten naaktslakken kunnen wel behoorlijk wat schade aanrichten. Slakken worden weer gegeten door vogels, egels en padden, en soms door hun eigen soortgenoten.
Dit zijn maar een paar voorbeelden van eten en gegeten worden. In elke tuin bevindt zich een heel voedselweb van dieren die, als het goed is, elkaar in balans houden. Om zo’n evenwicht te bereiken is het belangrijk om zoveel mogelijk verschillende dieren naar je tuin te lokken. Hoe doe je dat?

Diervriendelijk tuinieren
Het belangrijkste is om de tuin in te richten met veel planten en weinig verharding. Zorg ervoor dat er het hele jaar veel verschillende bloemen zijn, van vroege bollen in het voorjaar tot herfstasters in het najaar. Zet de juiste plant op de juiste plek, dan blijven ze sterk en gezond. Bemesten is doorgaans niet nodig, behalve bij veelvraten zoals rozen. Van een overmaat aan voeding groeien planten te snel en te slap op, waardoor ze kwetsbaarder zijn voor ziektes en plagen. Daarnaast is het van belang de bodem goed te verzorgen. Dat doe je door regelmatig compost aan te voeren en afgevallen blad en uitgetrokken onkruid tussen de planten te laten liggen. Zo krijg je een strooisellaag waarin insekten kunnen schuilen. Ze overwinteren ook graag in dode stengels en zaadhoofden dus ruim de tuin niet op in de herfst.
Als je vogels naar je tuin wilt lokken moet je zorgen voor voedsel, water en de gelegenheid om nesten te maken. Dus plant een heg in plaats van een schutting, besdragende heesters en liefst ook een boom. Een vijvertje trekt veel insekten, vogels, kikkers en padden aan.
Snoeihout kun je op een stapeltje in een hoekje van de tuin laten liggen, zodat daar egels en padden in kunnen kruipen. Een stapeltje stenen is ook een goede schuilplek.
Mocht het toch uit de hand lopen met een of ander beest, dan is handmatig vangen en verwijderen het beste. Maar kijk het eerst even aan, soms duurt het gewoon een poosje voordat de mezen en wespen doorhebben dat je roos onder de luizen zit.

Veelzijdige Salvia

Bij het woord Salvia denkt u waarschijnlijk als eerste aan de knalrode eenjarige perkplant. En misschien aan salie, het keukenkruid. Salvia is echter een van de meest omvangrijke plantengeslachten, met rond de 900 verschillende soorten. Er zijn een- en tweejarige Salvia’s, vaste planten en heesters. Ze komen over bijna de hele wereld voor, en in alle kleuren.

Salvia’s horen bij de familie van de Lamiaceae, de lipbloemigen. De bloemen staan in aren aan vierkante stengels. Schutbladeren geven vaak nog extra kleur. De bloemen geuren nauwelijks maar zijn toch aantrekkelijk voor bijen. Het blad is vaak wel aromatisch. De plant is al heel lang in cultuur. De Grieken en Romeinen gebruikten Salvia officinalis als geneesmidddel voor ongeveer alle denkbare kwalen. De naam Salvia werd voor het eerst gebruikt door Plinius de Oudere in het begin van onze jaartelling, en komt van het Latijnse salvere, wat ‘gezond zijn’ betekent. Het blad heeft een ontsmettende en rustgevende werking en wordt nog steeds gebruikt in ontspannende theeën en om mee te gorgelen bij keelpijn. Als keukenkruid helpt het bij de vertering van vet eten en maakt het vlees eerder mals.

Eenjarigen
Net zo rood als de bekende perkplant, maar een stuk subtieler met kleine blaadjes en bloemetjes, is Salvia coccinea ‘Lady in Red’. Dit is een niet-winterharde heester die hier gekweekt wordt als eenjarige, maar soms de winter overleeft. Salvia farinacea heeft pittige blauwe bloemetjes aan donkerblauwe stengels waardoor de plant extra kleurig is. Mooi om in de loop van de zomer gaten in de border mee op te vullen.

Tweejarig
Salvia sclarea, scharlei, is een van mijn favorieten. Ik kweekte ze op uit zaad voor mijn eerste echte tuin in Tiel. Het is een vrij hoge, grove plant waarvan de grote lichtroze schutbladeren het opvallendst zijn. Ik plantte ze aan weerszijden van een smal pad. Waar ze vervolgens zo groot werden op de vruchtbare klei dat je er niet meer langs kon lopen zonder ze aan te raken. Daarbij kwam een doordringende geur vrij, die door sommigen werd omschreven als een vieze zweetgeur, maar door anderen als intens lavendelachtig. Mijn zoontje van 5 en het buurmeisje van 4,5 banjerden de hele dag van de ene tuin naar de andere, langs de scharlei…De geur van scharlei roept bij mij direct herinneringen op aan zonnige zomerdagen en zweterige kleuterlijfjes.

Vaste planten
Het belangrijkst voor de tuin zijn de cultivars van Salvia nemorosa. Ze worden tussen de 40 en 80 cm hoog en hebben lange slanke bloemaren in allerlei tinten paars, roze en wit, die een verticaal accent geven in de border. Een mooie, vrij nieuwe cultivar is ‘Caradonna’, een paarse met donkergekleurde stengels. Als je ze tegen het einde van de bloei terugknipt, bloeien ze nog een tweede keer.

Heesters
De soorten greggii en microphylla zijn halfwinterharde heesters, met dunne blaadjes en kleine bloemetjes in subtiele kleuren. Ze bloeien van midden zomer tot aan de vorst. In de winter vriezen ze vaak in, maar na terugknippen lopen ze weer opnieuw uit.
Salvia officinalis, het keukenkruid, is een groenblijvende heester. Een wat slordig struikje, maar er zijn een paar cultivars die mooi zijn voorin de border. Het blad van ‘Berggarten’ is breed en grijs, dat van ‘Purpurascens’ paars. Deze soorten moeten half april terug worden gesnoeid (maar niet tot in het kale hout!) om ze mooi compact te houden.

Alle Salvia’s houden van een zonnige plek in goed doorlatende grond. Te veel nattigheid in de winter wil ze nog wel eens fataal worden. En pas op met slakken bij het uitlopen in het vroege voorjaar!

Geveltuinen

In mijn stukjes gaat het vaak over kleinere tuinen. Dit keer wil ik het hebben over het kleinste tuintje, de geveltuin. Zelfs zo’n klein strookje planten voor het huis helpt om de wijk mooier, groener en gezonder te maken. Insekten en vogels vinden er voedsel en plekjes om te schuilen. Hoe meer van die groene eilandjes er zijn, hoe makkelijker ze zich door de stad kunnen verplaatsen. Een begroeide gevel zorgt ervoor dat uw huis in de zomer koeler blijft, en in de winter juist warmer. Doordat ze waterstof verdampen helpen planten de temperatuur in de stad niet te hoog op te laten lopen in de zomer. Bovendien filteren ze fijnstof en maken de lucht schoner.

De aanleg
De gemeente Leiden is heel actief bezig met het vergroenen van de stad en komt op verzoek geveltuintjes aanleggen. Ze halen een rijtje tegels en zand weg, maken er een rand langs en vullen het tuintje met aarde. U hoeft er alleen nog maar plantjes in te zetten! Het tuintje mag maximaal 45 cm breed zijn en er moet 1,20 m vrije ruimte overblijven op de stoep. Als de stoep erg smal is kan er misschien wel een tegel wegggehaald worden voor een stokroos of een klimplant naast de voordeur. Alle beetjes groen helpen. Als meerdere bewoners samen tuintjes aan willen leggen zijn er ook nog subsidies mogelijk voor de beplanting.
Omdat geveltuintjes tegen een muur aanliggen, en soms ook onder een brede dakgoot, zijn ze vaak nogal droog. Regelmatig water geven is belangrijk, maar het is wel handig planten te kiezen die redelijk goed tegen droogte kunnen.

In de zon
Een tuintje op het zuiden is een goede plek voor bijen- en vlinderplanten. Kruiden als oregano, salie, thijm, lavendel en rozemarijn zullen zich er thuisvoelen. Plant vooral ook mijn favoriete bijenplant, Calamintha nepeta. Als de zon schijnt hangt er een wolk bijen boven. Siergrassen als Festuca, Stipa en Sporobolus staan er mooi tussen voor de afwisseling. Andere geschikte planten zijn het mexicaans madeliefje, rode spoorbloem, hemelsleutel, kattekruid en bloedooievaarsbek. De meeste impact heeft een geveltuintje als er ook klimmers gebruikt worden. In de zon zullen passiebloem, Toscaanse jasmijn en druif het goed doen.

In de schaduw
Voor een tuintje op het noorden zijn ook genoeg geschikte planten te vinden. De nadruk ligt hier meer op mooi blad dan op bloemen. Mooie groenblijvende grassen zijn Carex morrowi ‘Variegata’ en Luzula nivea. Liriope muscari lijkt op gras, maar is een lelie. In het najaar bloeit hij met paarse aren. Hakonechloa macra is niet wintergroen maar wel heel sierlijk. De geelgestreepte cultivar, ‘Aureola’ laat een somber plekje oplichten. Het fijne blad van grassen combineert mooi met het grove blad van Hosta’s, schoenlappersplant, Kaukasische vergeet-mij-niet, en met het geveerde blad van varens. Heel bijzonder is de herftsvaren, waarvan het nieuwe blad rood is. Polystichum polyblepharum heeft glimmend blad dat groen blijft in de winter. Geschikte bloeiende planten zijn Geranium macrorrhizum en cantabrigiense, Dicentra formosa, longkruid en elfenbloem. Klimmers voor de schaduw zijn er ook. Winterjasmijn, klimhortensia, of de mooie wilde wingerd Parthenocissus henryana.

Verzorging
Vooral in het eerste jaar is het belangrijk goed water te geven, daarna kunnen de planten wat meer hebben. Vul de grond elk najaar aan met een laagje compost en geef eventueel wat organische mest in het voorjaar.

Voor informatie over de aanleg van een geveltuintje
(en het vergroenen van boomspiegels!) kunt u terecht
bij het Servicepunt van de dienst Milieu en Beheer,
tel. 071-5165501.

Help, het regent…

In mijn vorige stukje schreef ik over de problemen van de lange droge zomer. Dit keer wil ik het hebben over het tegenovergestelde: wat te doen met te veel water. Het klimaat wordt niet alleen warmer maar ook natter. Vooral korte maar hevige stortbuien zorgen voor overlast. Het riool kan die enorme hoeveelheden water niet verwerken waardoor het gaat overstromen en vervuild water in de natuur terecht komt. In steden kunnen tuinen een belangrijk rol spelen bij de opvang van regenwater.

De bodem
Het mooie is, dat veel van wat je kunt doen in je eigen tuin om water vast te houden, ook helpt tegen droogte en hittestress. Alles begint bij de bodem. Zowel bij droogte als bij nattigheid is een goede structuur van de de grond belangrijk. Houd de bodem gezond door elk najaar een laag compost op te brengen en afgevallen blad te laten liggen.
In een tuin met veel bestrating wordt het heel warm èn het water kan moeilijk weg, of verdwijnt rechtstreeks in het riool. In een tuin met weinig verharding en veel beplanting heerst een aangenamer klimaat en regenwater kan makkelijker opgenomen worden. Planten, heesters en vooral bomen onttrekken het water weer aan de bodem, waardoor het minder lang nat blijft. Helemaal zonder verharding gaat het natuurlijk niet. Op sommige plekken zou je een halfverharding kunnen nemen, zoals fijn grind. Dat laat water makkelijker door en als je het in een grindplaat legt, is het ook stevig om over te lopen. Je kunt ook spelen met de bestrating door ruimte tussen de voegen te laten en daar gras of kleine plantjes in te laten groeien. Of sla die oude stoeptegels kapot, leg een mozaiek van de omgekeerde brokken en beplant de kieren en gaten.

Water opvangen
Een regenton of een waterbank, een wateropvang waar je op kunt zitten, is heel eenvoudig te installeren. Ze zijn verkrijgbaar in alle mogelijke maten, modellen en kleuren, van de ouderwetse houten regenton, tot kleurig en modern. Bij een echte stortbui is een ton snel vol, dus is er een overstort nodig naar het riool. Tenzij we de regenpijp afkoppelen van het riool en al het water dat van het dak afkomt gaan verwerken in de eigen tuin. Dat kan onzichtbaar, door infiltratiekratjes in te graven onder de bestrating of beplanting. De holle ruimte van de kratjes stroomt vol met water, dat daarna langzaam weer afgegeven wordt aan de grond. Maar het is natuurlijk veel leuker om het water in de tuin zichtbaar te maken. Het verlevendigt de tuin en trekt veel diertjes aan. Vanaf de waterton of bank, of rechtstreeks vanaf de regenpijp, kun je het water door een open of gesloten goot naar een vijver leiden. Of naar een wadi: een lager gelegen deel van de tuin met gras of planten, waar het water tijdelijk opgeslagen kan worden. Een wadi is soms nat, maar kan ook een groot deel van het jaar droog staan. Planten zoals kattestaart, daglelie, Zeeuws knoopje en astilbe zijn goed bestand tegen deze omstandigheden. Het is wel van belang goed uit te rekenen hoeveel water er van het dak kan komen met zo’n stortbui, en of er genoeg ruimte is in de tuin voor de berging van al dat water. In een kleine tuin zal het niet altijd mogelijk zijn, tenzij er toch nog een overstort is naar het riool of een sloot. Ook de hoogte van de grondwaterstand en de doorlaatbaarheid van de bodem spelen hierbij een rol.

Een groen dak
Als je een stevig plat dak hebt, van bijkeuken of schuur, is het heel leuk om daar een groen dak van te maken. Dat kan met sedum, kleine vetplantjes, maar ook met een meer gevarieerde, wat hogere beplanting. Een begroeid dak isoleert tegen warmte en kou, is aantrekkelijk voor bijen en vlinders, en houdt veel water vast. Het water dat er toch nog afloopt, kan weer opgevangen worden in een ton of in de tuin.