Rood

Na stukjes over geel en oranje, wilde ik nu de laatste van de drie meest verguisde kleuren eens onder de loep nemen: rood. Veel mensen houden eigenlijk wel van rood. Het is de kleur van de liefde, er gaat kracht en energie van uit, het geeft plezier. Dat ze het toch liever niet in de tuin zien is ook wel begrijpelijk want de kleur overheerst sterk en trekt alle aandacht naar zich toe. Wie rust zoekt in de tuin, kan rood beter vermijden.

Het probleem met rood is ook dat het sterk contrasteert met het alom aanwezige groen waardoor de kleur nogal hard kan overkomen. Door er planten met grijs of bruin blad naast te zetten kun je dat effect verzachten. Als je toch kiest voor rood, zet de plant dan goed in het zicht en op een zonnige plek want op een afstand en in de schaduw wordt de kleur dof. Het allermooist is het als de late avondzon door de bloemblaadjes kan schijnen zodat ze helemaal gaan gloeien.

Met mate gebuikt en met de juiste buurplanten kunnen rode bloemen een pittig accent geven aan de tuin. Zuiver rode bloemen combineren mooi met geel en oranje, terwijl rood dat een beetje meer naar roze neigt goed past bij paarse, blauwe en witte bloemen. Het groengeel van vrouwenmantel en wolfsmelk verbindt en verzacht alles. Grijs blad van Artemisia en ezelsoren blust het felle rood, net zoals het roodbruine blad van bepaalde Heuchera’s, zilverkaarsen en de bronzen venkel. Rood blad vind je ook bij heesters als Cotinus, Cercis en Physocarpus die een mooie achtergrond vormen voor de felgekleurde bloemen. Een klein heestertje als Berberis atropurpurea ‘Nana’ kan ook tussen de vaste planten staan.

Inheemse rode bloemen zijn er nauwelijks, omdat insecten geen rood kunnen zien. Een uitzondering is de papaver, maar die kleur rood wordt door insecten waargenomen als ultraviolet, een kleur die wij weer niet kunnen zien. Vogels zien rood juist heel goed, vandaar dat zoveel bessen en bottels rood zijn.

In het voorjaar begint het rode jaar met tulpen, van groot tot klein. Zo vroeg in het jaar is een beetje kleur meestal nog wel welkom. Heel veel rood bloeiende vaste planten zijn er eigenlijk niet. Een van de grootste is de oosterse papaver. De bloei is spectaculair, maar niet erg lang. Pioenen kunnen vergelijkbaar grote bloemen hebben. Crocosmia’s bloeien wat later in het jaar en staan altijd mooi tussen andere planten met hun al vroeg verschijnende zwaardvormige blad. De bekende ‘Lucifer’ wordt heel hoog en valt snel uit elkaar, een betere cultivar is ‘Emberglow’ die ook nog eens hele mooie zaaddozen heeft. Geum ‘Mrs Bradshaw’ is een wintergroene bodembedekker met kleine halfgevulde bloemen en gele meeldraden. Potentilla ‘Gibson’s Scarlet’ heeft ook kleine bloemetjes en mooi aardbeiachtig blad. De bloemstengels weven zich tussen andere planten door. Een bekende rode bloeier is Lychnis chalcedonica, brandende liefde. Bij de Monarda’s vinden we ook een paar rode bloeiers, zoals ‘Jacob Cline’. De ideale plant is Dahlia ‘Bishop of Landaff’ die zijn felrode enkele bloemen combineert met mooi roodbruin blad.

Rood vinden we natuurlijk ook volop in rozen, zowel bij heesterrozen als klimmers.

Het zit ook niet alleen in bloemen. Een heel bijzondere roos is Rosa sericea pteracantha. Hij bloeit weliswaar met witte bloemetjes, maar de jonge takken hebben over de hele lengte enorme vleugelvormige doorschijnende rode stekels. Prachtig als daar de zon doorheen schijnt. En in de winter blijkt die saaie witte kornoelje ineens hele mooie rode takken te hebben.

Rood vinden we natuurlijk ook volop in rozen, zowel bij heesterrozen als klimmers.

Het zit ook niet alleen in bloemen. Een heel bijzondere roos is Rosa sericea pteracantha. Hij bloeit weliswaar met witte bloemetjes, maar de jonge takken hebben over de hele lengte enorme vleugelvormige doorschijnende rode stekels. Prachtig als daar de zon doorheen schijnt. En in de winter blijkt die saaie witte kornoelje ineens hele mooie rode takken te hebben. Heel erg rood is ook het gras Imperata cylindrica ‘Red Baron’.

De appelbes, Aronia melanorcarpa ‘Brillant’ heeft prachtige rode bessen en het blad heeft ook nog eens een schitterende rode herfstkleur. Cotoneaster lacteus is een mooie los groeiende, wintergroene heester met veel lang aanblijvende rode bessen.

Een boom moet!

In elke tuin zou een boom moeten staan. Nu denkt u natuurlijk: leuk, maar daar is die van mij echt te klein voor. Ík denk dat zelfs in heel kleine tuinen een boompje past en dat het de beleving van de tuin heel veel rijker maakt. Bovendien wordt het planten van bomen steeds belangrijker in het opwarmende klimaat.

Bomen leggen CO2 vast en binden fijnstof. Bij stortbuien helpen ze bij het voorkomen van wateroverlast doordat ze veel water op kunnen nemen. Bij hitte zorgen ze voor een heerlijke koele schaduw omdat de bladeren vocht verdampen. Allerlei dieren vinden voedsel en schuilplekken in bomen. Een tuin is, als het goed is, een besloten plek waar je je veilig voelt en waarin je kunt ontspannen. Een boom geeft de tuin een dak en neemt wat van het zicht op de buren weg, waardoor die gevoelens worden versterkt. En, gek genoeg, een boom in een kleine tuin kan die tuin juist groter laten lijken, vooral als je hem dicht bij het huis plant. Doordat je dan onder de boom door naar de tuin kijkt, lijkt die veel dieper. Het gefilterde licht dat door de bladeren valt, het verschil tussen zon en schaduw, maken een tuin spannender waardoor hij ook groter lijkt.

De meeste bomen worden groot, te groot voor in kleine stadstuinen. Vaak zoeken mensen dan maar hun toevlucht bij in vorm gesnoeide bomen, met het idee dat ze altijd deze vorm zullen behouden. Maar een dakplataan of een leilinde zal toch altijd weer terug willen groeien naar zijn natuurlijke vorm en dat betekent voortdurend snoeien. Gelukkig zijn er wel degelijk klein blijvende bomen, die na een jaar of tien rond de vier meter hoog zijn. Dan denk je als eerste aan sierappels en sierkersen, maar ik wil hier graag wat minder bekende boompjes bespreken.

De pindakaasboom, Clerodendrum trichotomum, heeft grote puntige bladeren die bij kneuzing naar, inderdaad, pindakaas ruiken. Het leuke van deze boom is dat hij pas laat in het jaar bloeit, in augustus en september. De bloemen staan in schermen, zijn wit met rode kelkblaadjes en geuren heerlijk. Na de bloei verschijnen er glimmende blauwe besjes. Het enige nadeel van deze boom is dat hij wortelopslag kan maken, maar deze jonge boompjes kun je weer afsteken en uitdelen…

Heel vroeg bloeit Cercis canadensis ‘Forest Pansy’. Nog voordat het hartvormige blad verschijnt is hij bedekt met felroze vlinderbloemetjes die soms ook, heel bizar, direct uit de stam komen. Het blad van deze soort is rood, maar er zijn er ook met groen blad.

Elaeagnus ‘Quicksilver’, de olijfwilg, is een sierlijk boompje met smal zilverkleurig blad. Hij bloeit met onopvallende zachtgele geurende bloemetjes in juni.

Voor een beschutte warme tuin is Albizia julibrissin een goede keuze. Dit boompje groeit parasolachtig en heeft mooi fijn geveerd blad. ’s Avonds vouwt het blad dicht en daaraan heeft hij zijn Nederlandse naam te danken: Perzische slaapboom. Hij bloeit in juni en juli met roze bloemen die op een soort fijne kwasten lijken. ‘Boubri’ is de meest winterharde soort.

De twee volgende bomen worden vooral aangeplant om hun spectaculaire herfstkleuren. Parrotia persica, Perzisch ijzerhard, bloeit met onopvallende donkerrode pluizige bloemetjes voordat het blad verschijnt. Hij kleurt schitterend rood, oranje en geel in de herfst.

Liquidambar styracyflua, de amberboom, heeft mooi vijflobbig blad. Hij kan heel groot worden maar er zijn verschillende cultivars die geschikt zijn voor kleine tuinen, zoals ‘Penwood’, die prachtig wijnrood verkleurt.

Voor wie vooral iets voor de vogels en bijen wil doen is Sorbus ‘Leonard Messel’ een goede keuze: een klein blijvende lijsterbes met roze bessen.

Herfst en winter zijn de beste planttijden voor bomen, dus het kan nu!

Eigen plant eerst!

Als we kijken naar de herkomst van onze planten is de tuin een voorbeeld van een zeer geslaagde multiculturele samenleving. Flox uit Noord-Amerika, herfstanemoon uit Japan, vlinderstruik uit China, ijzerhard uit Zuid-Amerika, het staat allemaal gebroederlijk naast planten van Europese oorsprong. Als klimaat en grondsoort niet te veel verschillen voelen deze exoten zich hier prima thuis. Vele zijn ook aantrekkelijk voor bijen, hommels en vlinders.

Biodiversiteit
Toch wil ik hier graag een pleidooi houden voor het gebruik van meer inheemse planten in de tuin. Voor de biodiversiteit zijn wilde inheemse planten veel belangrijker dan de exotische. De planten uit onze eigen omgeving zijn duizenden jaren lang samen geëvolueerd met de insecten die hier leven en zij zijn helemaal op elkaar ingespeeld. Sommige wilde bijen zijn zelfs afhankelijk van één bepaalde plant die bloeit op precies het moment dat de bij het stuifmeel nodig heeft om haar larven te voeden. Zo vliegt de knautiabij alleen op beemdkroon, Knautia arvensis, de klokjesbij alleen op Campanula’s. Op hun beurt zijn inheemse planten afhankelijk van bepaalde bijen en andere insecten voor de bestuiving en zaadvorming. Naast de drachtplanten, de planten die nectar en stuifmeel leveren, zijn waardplanten van levensbelang. Dit zijn de planten waarop insecten hun eieren leggen en die vervolgens worden gegeten door de larven en rupsen. Bekend voorbeeld is de brandnetel waarop verschillende vlinders hun eitjes leggen. Zo heeft elk diertje zijn eigen specifieke waardplant waar het afhankelijk van is. Op inheemse planten zijn dan ook veel meer insecten te vinden dan op uitheemse, en zij vormen allemaal weer voedsel voor andere insecten, kikkers, padden en vogels.

In het boerenland zijn niet alleen de wilde bloemen praktisch verdwenen, maar ook de insecten en vogels die van hen afhankelijk zijn. Het is aan ons, tuinbezitters, om te proberen de biodiversiteit weer wat te verhogen met inheemse planten.

Inheemse planten voor de tuin
Veel wilde planten zijn wat te onkruidachtig voor in een siertuin, of gedragen zich te onbeheerst doordat ze woekeren of zich heel erg uitzaaien, maar er zijn genoeg goede tuinplanten bij. De al eerdergenoemde beemdkroon bloeit langdurig met speldenkussenachtige lila bloemetjes in een luchtige wolk. Hij kan zich licht uitzaaien, maar dat is zelden hinderlijk. Behalve de knautiabij trekt hij ook tal van andere soorten bijen aan. Stachys officinalis, betonie, heeft mooi gekarteld blad en bloeit met paarsroze aren. Het muskuskaasjeskruid, Malva moschata, is een zeer opvallende rijkbloeiende verschijning met meestal roze, soms witte bloemen. Hij trekt veel bijen, hommels en vlinders aan voor de nectar en is een waardplant voor de distelvlinder. Laat de uitgebloeide bloemstengels staan, want de zaden worden gegeten door putters en groenlingen. Grote centaurie, Centaurea scabiosa, lijkt op een korenbloem maar hij bloeit paars. Een lang bloeiende plant die vooral veel vlinders aantrekt. Veronica longifolia, lange ereprijs, bloeit in de zomer met lange blauwe bloemaren. Ook prachtig, met paarse bloemaren, is Salvia pratensis. De gewone margriet is een kortlevende plant die zich bescheiden uitzaait en een beetje door de border zal gaan wandelen. Door de toegankelijke vorm van de bloem kunnen heel veel insecten er nectar en stuifmeel op verzamelen. Wilde marjolein, Origanum vulgare, is een van de beste drachtplanten. De nectar heeft een hoog suikergehalte wat heel veel diertjes aantrekt. Hij kan zich erg uitzaaien, dus in dit geval is het wel goed om de uitgebloeide bloemen af te knippen. Voor de al vroeg in het jaar ontwakende hommels zijn wilde akelei en longkruid belangrijk. Deze twee staan het liefst in lichte schaduw, net zoals het ruig klokje: die mag zeker niet ontbreken om de verschillende soorten klokjesbijen te helpen. Bovendien is het een waardplant voor verschillende soorten nachtvlinders.

Aan het einde van de zomer zijn de meeste wilde planten uitgebloeid en kunnen uitheemse planten nog voor wat extra bloei en nectar zorgen.
Inheemse planten en zaden zijn tegenwoordig redelijk makkelijk te vinden, maar zorg er wel voor dat ze biologisch gekweekt zijn want anders schieten we ons doel voorbij….

Klokjes

Het is net onkruid, zoals de kruipende blauwe klokjes zich uitzaaien op de onmogelijkste plekjes. Zijn grotere en deftigere familieleden komen we veel minder vaak tegen in tuinen. Misschien worden ze ouderwets gevonden? Dat zou jammer zijn, want het zijn prachtige planten en voor elke plek in de tuin is wel een passend klokje te vinden. Tijd voor een hernieuwde kennismaking met de Campanula, het klokje.

Campanula’s komen voor op het hele noordelijke halfrond, maar de meeste vind je in het Middellandse Zeegebied, de Balkan en de Kaukasus. Er zijn meer dan 300 soorten, van minuscule rotsplantjes tot wel anderhalve meter hoge reuzen. Over het algemeen zijn het vaste planten maar er zijn ook een paar één- en tweejarigen. Sommige hebben zon nodig, andere kunnen ook goed in halfschaduw of zelfs schaduw. De meeste klokjes zijn paarsblauw of lila, in allerlei kleurnuances, maar wit en roze komen ook voor.

Een aantal klokjes is inheems in Nederland en kun je heel soms nog in het wild vinden, zoals het grasklokje, het ruig klokje, het weideklokje en het akkerklokje. Op vruchtbare tuingrond kunnen deze soorten erg gaan woekeren. Bijzonder is het rapunzelklokje. In de Middeleeuwen werd deze tweejarige plant gekweekt als groente. De plant maakt lange wortels die aan het eind van het eerste groeiseizoen worden geoogst. Ze smaken een beetje naar radijs, maar zijn wat zoeter en zachter. Ook de bladeren en bloemen zijn eetbaar. Af en toe kom je hem tegen als een van de ‘vergeten groentes’.

Alle klokjes trekken bijen, zweefvliegen en vlinders aan. De grote en kleine klokjesbij en de klokjesdikpoot, hun namen zeggen het al, vliegen zelfs alleen maar op Campanula’s. Omdat klokjes in de natuur nauwelijks meer voorkomen, zijn ze voor hun voortbestaan grotendeels afhankelijk geworden van onze tuinen. Het zijn slanke zwarte bijtjes die nestelen in holle stengels en gaten in dood hout. Soms vind je een mannetje slapend in een bloem. De mannen komen in het voorjaar als eersten tevoorschijn en wachten dan in de buurt van hun voedsel, de klokjes, op de vrouwen.

Campanula’s zijn ook uitstekende snijbloemen, maar het is vooral het tweejarige Mariëtteklokje dat je kunt kopen bij de bloemist. De grote paarse, roze of witte klokken met geschulpte rand blijven lang mooi op de vaas.

Wat zijn geschikte soorten voor de tuin? Ook al is het net onkruid, de kruipende klokjes, C. portenschlagiana en poscharskyana, zijn prima bodembedekkers, ook voor moeilijke schaduwplekjes. Met hun lange slierten kunnen ze sierlijk over muurtjes hangen en er zelfs tegen opkruipen. Ze bloeien lang en blijven groen in de winter. Na de bloei zijn het sloddervossen, maar je kunt de uitgebloeide stengels heel makkelijk lostrekken en dan houd je weer een keurig polletje over dat later in het jaar opnieuw zal gaan bloeien. Campanula persicifolia, het perzikbladklokje, heeft zo’n 90 cm lange slanke stengels met rondom openstaande blauwe of witte klokjes. In de winter blijft een groen bladrozet zichtbaar. Ze groeien in zon en schaduw. Het is geen plant voor nette tuiniers want ze kunnen zich nogal uitzaaien. Omdat ze zo weinig ruimte innemen geeft dat een speels en natuurlijk effect aan de border.

Een van de mooiste vind ik Campanula lactiflora, het celtisbladklokje. Dit is een hoge Campanula waar je wel wat ruimte voor nodig hebt. Hij bloeit met grote losse pluimen vol klokjes. Door eind mei de helft van de stengels een stuk terug te knippen kun je de bloei verlengen en de plant wat steviger maken.

Betrokken, geduldig en flexibel

Marian hebben wij als erg betrokken, geduldig en flexibel ervaren. Ze luisterde heel goed naar onze wensen en combineerde dat met haar kundigheid waardoor wij nu een hele mooie tuin hebben die helemaal bij ons aansluit. Zonder Marian waren wij nooit op deze indeling van onze tuin uitgekomen! – Casper en Mona

Onkruid

Met zorg kiezen we de planten uit voor onze tuinen en proberen er mooie combinaties mee te maken. Maar het kan er ook wemelen van de ongenode gasten. Soms zijn ze welkom maar meestal beschouwen we ze als onkruid en halen we ze weg. De natuur wil de aarde graag bedekt houden, dus op kale plekken in de tuin kan van alles tevoorschijn komen. Ook langs de vele muurtjes en achterommetjes in onze wijk komen allerlei planten aanwaaien.

Nu de gemeente onkruid niet meer chemisch mag bestrijden en er minder fanatiek geveegd en geborsteld wordt, blijven er veel meer plantjes staan. De Hortus heeft dit jaar veel aandacht besteedt aan deze zogenaamde stoepplantjes. Hoe klein ze vaak ook zijn, ze helpen toch een beetje mee aan het bestrijden van de hittestress èn de wateroverlast waarmee we steeds vaker te maken zullen krijgen. Bovendien helpen ze bij het vergroten van de biodiversiteit want elk plantje heeft zijn nut voor bepaalde insekten.

Veel van deze aanwaaiers zijn inheemse wilde planten, andere zijn op eigen houtje van verder weg gekomen en soms zijn het verwilderde tuinplanten. Wat ze met elkaar gemeen hebben, is dat ze zich overvloedig uitzaaien, waardoor ze zich heel snel kunnen uitbreiden. De manier om ze in de tuin een beetje in de hand te houden is dan ook om ze weg te halen of de bloemstengels te verwijderen voordat het zaad rijp is. Een heel aparte categorie van uitzaaiers is die van de bomen. Zaden van berk, esdoorn, Spaanse aak, vlier, hulst, meidoorn en taxus kiemen gemakkelijk en als je even niet oplet staat er ineens een klein boompje in de tuin. Ook klimop, wilde bramen en bottelrozen zaaien zich vaak uit, met hulp van vogels. Haal deze zaailingen weg als ze nog klein zijn, want hoe groter ze zijn hoe moeilijker het wordt. In mijn eigen achterom vond ik 23 soorten verschillende plantjes. Een aantal is duidelijk ontsnapt uit mijn eigen tuin, er zijn wat tuinplanten uit andere tuinen, wat boompjes en een hoop wilde planten die zich hier kennelijk erg thuis voelen. Een beetje verontrustend is de aanwezigheid van Japanse duizendknoop en zevenblad….

Een leuk wild plantje is robertskruid. Een wilde geranium met mooi fijn blad, vaak rode stengels en kleine roze, soms witte, bloemetjes. Hij kan zijn zaden wel twee meter ver wegschieten waardoor je hem soms ook op muurtjes of in bomen ziet. In mei kleuren sommige brandgangen geel en oranje van de schijnpapavers. Paardenbloemen heeft iedereen in de tuin. Ze komen vooral voor op verdichte grond, zoals in het gras of langs paden. Doordat ze een lange penwortel hebben krijg je ze bijna niet weg. Ik heb besloten dat dat niet erg is. Paardenbloemen zijn prachtig, als je er goed naar kijkt. Het is een van de vroegst bloeiende planten, waar de bijen heel blij mee zijn. Bovendien zijn de jonge blaadjes en bloemen eetbaar.

Een ander veel voorkomend plantje is de basterdwederik. Je herkent hem aan de kleine glimmende blaadjes die plat op de grond liggen. Later maakt hij een ijle bloemstengel met kleine roze bloemetjes. Als de langwerpige zaadpeulen openbarsten komen de zaadpluizen tevoorschijn. Dit plantje komt vaak mee de tuin in met planten uit het tuincentrum, net zoals gehoornde klaverzuring. Op zich een schattig plantje met bruine klaverblaadjes en gele bloemetjes, maar het breidt zich heel snel uit met worteluitlopers en net zoals robertskruid, schiet hij zijn zaden meters ver weg. Hij groeit vaak tussen de bestrating en is daar lastig weg te halen.

Stinkende gouwe, met mooi blad en gele bloemetjes zie je ook veel, vaak samen met geel nagelkruid, beide inheemse wilde planten. Ossentong is een ontsnapte tuinplant. Hij heeft nogal grof ruwbehaard blad, stekelige stengels en kleine blauwe bloemetjes. Geen schoonheid, maar wel goed bruikbaar in de tuin op droge schaduwrijke plekjes.
De vele muurtjes in de buurt vormen een heel speciale groeiplaats voor plantjes als muurleeuwenbek, gele helmbloem en varentjes.

Dit zijn maar een paar voorbeelden van planten die je zomaar overal aan kan treffen. Voor wie meer wil weten over de onkruiden in onze tuinen is Het onkruidboek van Suze Peters e.a. een aanrader.

Planten voor probleemplekken

Iedereen worstelt wel eens met hoekjes in de tuin waar echt niks lijkt te willen groeien. Te droog, te nat, te veel schaduw of te veel zon. Toch is het mogelijk om ook van deze lastige plekken iets moois te maken. Daarvoor moeten we op zoek naar planten die zich van nature thuis voelen in zo’n omgeving.

Droge schaduw
Het probleem waar we in onze buurt waarschijnlijk het meeste mee te maken hebben, is dat van droge schaduw. Vooral onder bomen en aan de voet van muren en hagen is de grond vaak erg droog. Planten die gedijen onder deze omstandigheden bloeien meestal vroeg in het jaar, of in het najaar, als er geen blad aan de bomen zit. De bloei is lang niet zo kleurig en opvallend als van zonneliefhebbers, maar ze hebben vaak wel mooi blad. Er zijn prachtige beplantingen samen te stellen door planten met verschillende bladvormen met elkaar te combineren. Je hebt bijvoorbeeld het zwaardvormige blad van de stinkende lis en het geveerde blad van varens zoals de naaldvaren en de inheemse eikvaren. Die staan mooi naast de schoenlappersplant en de Kaukasische vergeet-mij-niet, planten met groot blad. Luzula nivea is een wintergroen gras dat bloeit met opvallende witte pluimpjes. Stinkend nieskruid heeft frisgroene bloemen en diep ingesneden handvormig blad. Een andere mooie bladplant die op de droogste en donkerste plekjes nog wil groeien is Euphorbia amygdaloides ‘Robbiae’. Geschikte bodembedekkende planten zijn Geranium macrorrhizum en nodosum, Campanula portenschlagiana, Tellima grandiflora, Symphytum grandiflorum en Epimedium. Bolletjes die je hier kunt proberen zijn Anemone nemorosa en Cyclamen.
Voor het planten is het belangrijk om eerst een laag compost van minstens 5 cm aan te brengen. Dit verbetert de structuur van de bodem en zorgt ervoor dat hij wat beter vocht kan vasthouden. Het eerste jaar na aanplant moet regelmatig water worden gegeven tot de planten goed zijn aangeslagen. Jaarlijks een nieuwe laag compost of een mulchlaag van afgevallen blad houdt de bodem gezond.

Natte schaduw
Op een schaduwrijke plek met vochtige grond komen statige planten zoals zilverkaars, Ligularia en Rodgersia goed tot hun recht. Andere geschikte planten zijn Hosta, Tricyrtis, Astilbe en Helleborus orientalis. Ook hier kan weer mooi worden gecombineerd met grassen, zoals Molinia caerulea, Carex morrowii variegata, muskingumensis, grayi en de varens Asplenium, Adiantum en Dryopteris erythrosara.
Het is ook de ideale plek voor sneeuwklokjes.

Warm en droog
Planten voor warme en droge plekken hebben vaak zilvergrijs behaard blad, kleine smalle blaadjes of blad met een waslaagje erop. Allemaal strategieën om zich te beschermen tegen felle uitdrogende zon. Een ideale plek voor mediterrane kruiden als rozemarijn, salie, thijm, oregano en lavendel. Andere planten die zich hier thuis voelen zijn kattekruid, zonneroosje, Acanthus, ezelsoor, Calamintha, rode valeriaan, Echinacea en Sedum. Erigeron karsvinkianus, het Mexicaanse madeliefje, blijft groen in de winter, bloeit eindeloos en zal zich in de kleinste kiertjes uitzaaien. Warmte minnende grassen zijn Panicum, Pennisetum, Festuca en Stipa.
Kleine botanische tulpen en sieruien voelen zich hier ook thuis.

Warm en nat
Deze situatie zal waarschijnlijk niet zo veel voorkomen. Misschien langs een vijver, of als de regenpijp is afgekoppeld en er een nat plekje is gemaakt. Hier zullen planten gedijen die je in de natuur langs sloten kunt vinden, zoals kattestaart en iris. De in het wild voorkomende gele lis wordt wel erg groot voor in de tuin, maar de kleinere Iris siberica is heel geschikt. Andere goede planten zijn kogelbloem, nagelkruid, Sanguisorba, vaste lobelia en daglelie. Het gras Molinia zal het hier ook goed doen en het zijn de ideale omstandigheden voor mooie bollen als kievitsbloem en Camassia.

Het plantseizoen is begonnen, een goed moment om de probleemplekken aan te pakken en er iets moois van te maken!

Over rozen

De roos is omgeven met romantiek en symboliek en de reputatie moeilijk te zijn in de tuin. De één is er gek op, de ander verafschuwt ze, die vormeloze stekelige struiken. Ik zat lang in het laatste kamp, maar ben toch langzaam maar zeker ‘om’ gegaan. Van een rosarium word ik nog steeds niet blij, maar rozen tussen vaste planten zijn prachtige blikvangers. Net zoals een klimroos tegen een muur of gedrapeerd over een pergola. Wat me definitief over de streep heeft getrokken, is dat veel enkele en niet al te gevulde rozen heel goede bijenplanten zijn.

Geschiedenis
Van nature komen rozen voor in de gematigde en subtropische gebieden van het noordelijk halfrond. Ze zijn al heel oud. In North Carolina is een fossiel van een roos gevonden van 40 miljoen jaar geleden. De oude Perzen, Grieken en Romeinen kweekten heel veel rozen, vooral om rozenolie te kunnen maken van de bloemblaadjes. Na de val van het Romeinse Rijk raakte de roos wat in vergetelheid, vooral omdat hij verbonden werd met de heidense Romeinen. In de loop van de Middeleeuwen werd de roos weer herontdekt. Sinds 1800, toen het handelsverkeer met China op gang kwam en de langer doorbloeiende Chinese rozensoorten naar Europa kwamen, is er ontzettend veel gekruist en veredeld met rozen, een proces dat nooit meer op is gehouden. Dat is natuurlijk een enorme luxe, maar ook een probleem, want hoe kies je een roos uit voor in de tuin? Zoveel kleuren en bloemvormen, verschillende geuren, groot, klein, wel of geen bottels…

De reputatie dat rozen moeilijk zijn is wel een beetje terecht. Ze stellen de nodige eisen aan standplaats en verzorging, maar het scheelt enorm als je goede sterke soorten uitkiest. Dit artikeltje is te kort om in te kunnen gaan op alle verschillende rozengroepen, maar ik wil graag een paar sterke rozen bespreken. De meeste hebben een sterke geur en zijn aantrekkelijk voor insekten.

Klimrozen
Guirlande d’Amour is een witte roos met halfgevulde kleine bloemetjes die geschikt is voor over een pergola. Gertrude Jekyll is niet zo in trek bij insekten vanwege de sterk gevulde bloemvorm, maar ruikt heerlijk. Darlow’s Enigma heeft witte enkele bloemetjes die heerlijk geuren en waar bijen dol op zijn. Hij krijgt mooie botteltjes en kan een beetje schaduw hebben. Paul’s Lemon Pillar is roomwit tot zachtgeel. En ja, ik noem hem toch, een oranje roos, omdat ie zo mooi en sterk is: Westerland. Doet het ook in halfschaduw. En tot slot een rode met enkele bloemetjes met een wit hart. Himmelsstürmer wordt omschreven als onverwoestbaar en ook geschikt voor schaduw, arme grond en minder goede standplaatsen.

Rozen voor in de border
Pretty Snow heeft enkele witte bloemetjes met mooie meeldraden. De gele gevulde bloemetjes van Golden Border verkleuren naar wit. Nauwelijks geur maar waardevol omdat hij vrij veel schaduw verdraagt. Amber Queen is warm oranje met mooi bronskleurig blad. Grote gevulde roze bloemen vinden we bij Audrey Wilcox. Deze roos heeft een keer een prijs gewonnen voor de beste geur. Pink en White Valeda zijn 50 cm hoge cultivars van de bekende bottelrozen uit de gemeenteplantsoenen. En dat bedoel ik niet negatief: ze bloeien lang, ruiken heerlijk, zijn fijn voor bijen, krijgen mooie bottels en ze doen het ook op minder gunstige plekken nog goed.

Verzorging
Rozen houden van goede grond, veel zon en een luchtige standplaats. Geef ze twee keer per jaar een speciale rozenmest, de eerste keer in maart en nog een keer in juni. De rozen in de border moeten in het voorjaar gesnoeid worden, maar dat is niet zo moeilijk als het lijkt. Knip ze af tot op 15-30 cm boven de grond, liefst boven een naar buiten wijzende knop.

Het is het mooist als de rozen opgaan tussen de vaste planten en kleine heesters. Klassiek is natuurlijk de combinatie van klimrozen met Clematis en van rozen met lavendel. De kruidige geur van lavendel zou luizen op de vlucht doen slaan. Andere geschikte heesters zijn Perovskia, Caryopteris, Berberis atropurpurea ‘Nana’ en Potentilla fruticosa. Vaste planten die goed combineren met rozen zijn bijvoorbeeld Nepeta, Alchemilla, Geranium, Salvia, Knautia, Gypsophyla en Astrantia.
Het is belangrijk ervoor te zorgen dat de rozen een beetje vrij en luchtig blijven staan.

Tot eind maart is het mogelijk om bij rozenkwekerijen rozen te bestellen met kale wortels. De Zeeuwse Rozentuin in Kats geeft eerlijke informatie over de sterkte van hun rozen. De Bierkreek, ook uit Zeeland, kweekt uitsluitend biologische rozen.

Groen geluk

Als er één ding is dat we geleerd hebben van de coronacrisis is het wel hoe fijn het is om een tuin te hebben en hoe heerlijk het is om te kunnen wandelen in het groen. Het was druk in de tuincentra, in de natuurgebieden en nog nooit was het zo druk in ons mooie park Cronesteyn. Nu was er natuurlijk weinig anders te doen, maar het is toch veelzeggend dat zoveel mensen in deze angstige, vervreemdende tijd de natuur opzoeken. In veel onderzoeken is aangetoond dat een groene omgeving rustgevend is. Werken, zelfs gewoon zitten in de tuin, of wandelen in de natuur zorgt voor vermindering van stress en is heilzaam voor mensen met alle mogelijke soorten problemen, zowel geestelijke als lichamelijke. Wandelen en tuinieren worden dan ook steeds vaker ingezet als een vorm van therapie.

Maar hoe komt het nu eigenlijk dat het zo fijn is om te tuinieren, om buiten te zijn? Er zijn heel veel factoren die daar aan bijdragen. Een van de simpelste redenen is dat de kleur groen, samen met blauw, het makkelijkst is waar te nemen door onze ogen. Om deze kleuren te zien hoeven we ons niet extra in te spannen en daardoor zijn ze rustgevend.

We zijn niet gemaakt om stil te zitten, bewegen is belangrijk en het allerbeste is buiten bewegen omdat de groene omgeving nog extra bijdraagt aan de ontspanning. Het zou mij niet verbazen als het noodgedwongen buiten sporten ook na corona doorgaat. Tuinieren, zeker op een moestuin, is ook beslist een vorm van sport. Je bent constant aan het bukken, heen en weer aan het lopen, je in bochten aan het wringen om ergens bij te kunnen, boven je hoofd aan het snoeien of aanbinden. Spitten en het omkeren van de composthoop zijn echte krachttrainingen. Maar tuinieren heeft nog extra voordelen, vergeleken met sporten of wandelen. Bij het wroeten in de aarde komt er een bepaalde geur vrij die veroorzaakt wordt door een bacterie in de grond. Deze geur, geosmine, heeft een kalmerend effect op de meeste mensen. Een andere bacterie, Mycobacterium vaccae, die je inademt bij het wieden en spitten, verhoogt de hoeveelheid serotine, het gelukshormoon, in de hersenen en is goed voor het immuunsysteem. Behalve deze twee leven er nog miljoenen andere bacteriën in de grond waardoor tuiniers vaak een gevariëerdere darmflora hebben, wat ook weer goed is voor de hersenen.

Wie vaak buiten is, vangt veel zon. Te veel in de felle zon is natuurlijk niet goed, maar zonlicht is ook nodig voor de aanmaak van vitamine D, voor de regulering van onze biologische klok en het zorgt voor een goed humeur.

Naast al deze technische verklaringen is er ook een aantal psychologische. Tuinieren is, net als bijvoorbeeld muziek maken, een activiteit waarbij je in een ‘flow’ kunt komen, een gevoel van eenheid van lichaam, geest en omgeving, die uitermate heilzaam is.

Tuinieren is ook hoop. Je stopt wat zaden in de grond en een paar maanden later kun je bloemen plukken of groente oogsten. En als er iets mislukt is het geen ramp, er is altijd wel iets dat het wel goed doet en volgend jaar probeer je het gewoon opnieuw. Elk jaar weer bewust de cyclus beleven van zaaien, kiemen, groeien, bloeien en afsterven geeft een gevoel van verbondenheid met de natuur, met het leven.

Ten slotte is er nog het simpele feit dat de natuur gewoon heel erg mooi is. Zelfs in een kleine groene stadstuin kun je intens genieten van bloemen, planten en al het dierenleven dat zij met zich mee brengen.

Voetnoot: Voor wie meer wil weten over de heilzame werking van de natuur op ons welbevinden, verwijs ik naar het boek The Well Gardened Mind van Sue Stuart-Smith. In het Nederlands vertaald als Tuinieren voor de geest.

Oranje boven

Het is weer bijna koningsdag. Een mooie aanleiding om ons eens te verdiepen in de kleur oranje. Een niet te vermijden kleur in tijden van voetbalkampioenschappen en op koningsdag, maar verder niet erg populair. Ik vind het een mooie, warme en vrolijke kleur. Het doet me denken aan zonsondergangen, aan sinaasappels en pompoenen, aan een brandend haardvuur en aan Aperol Spritz op een Italiaans terras. Volgens de kleurenleer maakt oranje je vrolijker, socialer, slimmer en energieker. Een goede reden om er eens mee te gaan experimenteren in de tuin.

Veel oranje vinden we bij de éénjarigen. Leuk voor kinderen, want ze zijn allemaal makkelijk te zaaien en geven een zomer lang kleur en vrolijkheid. Goudsbloem, afrikaantje en Oost-Indische kers zijn ook nog eens eetbaar. Tagetes patula is een enkelbloemig afrikaantje en minder stijf dan de bekende gevulde perkplant. Slaapmutsjes zijn ook altijd leuk. Minder bekend is de oranje cosmea, Cosmea sulphureum. Hij heeft wat minder fijn blad en wat kleinere bloemen dan de roze en witte cosmea, maar bloeit net zo lang.
Onder de vaste planten is ook aardig wat keus. Kniphofia, de vuurpijl, is een ouderwetse plant die ongetwijfeld uit de mode is geraakt door zijn kleurenpalet, maar hij is best aardig met zijn toortsen met afhangende buisbloemen. Na de bloei krijgt hij mooie zaaddozen. ‘Mango Popsicle’ is mooi zacht oranje. Helenium, zonnekruid, is nog zo’n ouderwetse tuinplant. Er zijn talloze soorten met bloemen waarin allerlei tinten bruin, geel, rood en oranje tegelijk voorkomen. Hemerocallis, de daglelie, kent verschillende oranje cultivars. Elke bloem bloeit maar één dag, maar doordat er veel bloemen aan een stengel komen heeft hij toch een lange bloeitijd. De bloemen zijn eetbaar. De daglelie heeft lang smal blad dat mooi combineert met andere bladvormen. Dat geldt ook voor de Crocosmia’s die uitsluitend bloeien in rood, geel en oranje en allerlei tussenvormen. Ze kunnen meer droogte verdragen dan de daglelie. Na de bloei blijven de grappige zaaddozen nog lang aanwezig. Asclepias tuberosa, de zijdeplant, houdt van een droog en warm plekje en trekt veel vlinders en bijen aan. Meconopsis cambrica, de schijnpapaver, zit een beetje tussen éénjarige en vaste plant in. Hij is meerjarig, maar niet echt vast en zaait zich overvloedig uit. Hij groeit het liefst op schaduwrijke plekken en is daarmee een welkome uitzondering. Met en groep oranje (of gele!) papavertjes kan je een wat somberder hoekje van de tuin helemaal laten oplichten.

Een aantal oranje bloeiende planten heeft toepasselijke namen gekregen zoals Geum ‘Prinses Juliana’ en Trollius ‘Orange Princess’. Vooral onder de tulpen vinden we veel koninklijks: ‘Koningin Wilhelmina’, ‘Oranje Nassau’, ‘Princess Beatrix’, ‘Willem van Oranje’ en ‘Prinses Irene’. Er is zelfs een hyacinth die ‘Oranje Boven’ heet!
Niet alleen bloemen, maar ook blad kan oranje zijn, zoals bij Heuchera ‘Marmelade’ en ‘Peach Flambé’. Het gras Hakanechloa macra ‘Nicolas’ kleurt prachtig oranje in de herfst. Natuurlijk zijn er ook veel heesters en bomen die in het najaar mooi verkleuren. In de herfst wordt oranje meestal wel mooi gevonden, in combinatie met alle andere gele, rode, paarse en bruine tinten. Een mooi klein heestertje met prachtige herfstkleuren is Fothergilla gardenii.
In de tuin kun je oranje goed combineren met andere warme vrolijke tinten zoals rood en geel. Wat rustiger is de combinatie met blauw en paars. Oranje staat ook mooi bij de bruinige bladkleur van het siergras Carex buchanani en de bronzen venkel, Foeniculum vulgare ‘Purpureum’.

Als we nu afspreken oranje bloemen voortaan ‘perzik’ of ‘abrikoos’ te noemen, werkt dat misschien drempelverlagend om er eens een paar uit te proberen in de tuin.